9789033132629

HUISBEZOEK - HARTENBEZOEK

DEN HERTOG - HOUTEN Huisbezoek - hartenbezoek DS. J. VAN RIJSWIJK Pastorale handreiking voor ambtsdragers en gemeenteleden

© 2023 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3262 9 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud Ten geleide 9 1. Bijbelse fundering van huisbezoek 11 2. Huisbezoek in de kerkgeschiedenis 18 3. Wie gaan op huisbezoek? 30 4. Wie krijgen huisbezoek? 36 5. Voorbereid op huisbezoek 42 6. De inhoud van het huisbezoek 48 7. Het Woord centraal 56 8. Spreken mét mensen 67 9. Huisbezoek - hartenbezoek 78 10. Na het huisbezoek 87 Literatuur 92

9 Ten geleide Huisbezoek is geen huisbezoeking of huiszoeking, maar zielenbezoek of hartenbezoek, van groot gewicht voor ambtsdragers en bezochte gezinnen of personen. Ambtsdragers komen in de huizen in opdracht van Christus en niet uit zichzelf. Zij moeten zich dat goed bewust zijn. Zij staan in dienst van de kerk en de gemeente. Het zijn dienaren van God, die Zijn wil en raad vanuit het Woord moeten doorgeven. Dat bepaalt de positie van ambtsdragers in de gemeente, dat geeft ook het gezag aan. Het zijn geen bestuursleden, die als zodanig ter verantwoording kunnen worden geroepen. Zij zijn verantwoording schuldig aan de Heere en Zijn gemeente. Huisbezoek wordt nogal eens ervaren als officieel en vormelijk, iets opgelegds, waarbij mensen zichzelf niet zijn. Maar vergeet het niet: Christus komt tot de gezinnen. Ook tot de enkeling en de alleenstaande, of misschien wel tot de alleen gelatene in het leven. En dat doet Hij door middel van de ambtsdragers. Dat is niet zomaar iets. We moeten ons dat terdege bewust zijn als leden

10 die huisbezoek ontvangen, en als ambtsdragers die huisbezoek afleggen. Voor ambtsdragers is nodig dat zij hun knieën buigen als zij op huisbezoek gaan. Ik hoop ook dat de gezinnen of de enkeling biddend en verlangend uitzien naar het huisbezoek. Huisbezoek, het is het waard om er samen over na te denken: ambtsdragers en gemeenteleden. Het zou een verarming zijn als we het zouden moeten missen. We moeten ons bewust zijn van de betekenis ervan. En de Heere geve dat gehoord mogen worden de grote werken van God onder jongeren en ouderen. Daarvoor is huisbezoek bedoeld. En dat was het uitzien en verlangen bij het schrijven van dit boek. Dan wordt huisbezoek hartenbezoek. Deze uitgave is een uitwerking van een lezing die ik in 2020 heb gehouden onder de titel: ‘Huisbezoek – hartenbezoek.’ Er zal op het onderwerp worden ingegaan vanuit de Heilige Schrift, de bijbelse fundering van huisbezoek. Ook zien we hoe het huisbezoek functioneerde in de kerkgeschiedenis. Vervolgens wordt nader ingegaan op de geestelijke en praktische zijden van huisbezoek. Het past mij in het bijzonder de heer J. Versloot van uitgeverij Den Hertog hartelijk te bedanken voor zijn niet-aflatende inzet en betrokkenheid bij deze uitgave. De Heere geve Zijn zegen over deze uitgave. Oud-Beijerland, september 2023 Ds. J. van Rijswijk

11 – 1 – Bijbelse fundering van huisbezoek Het huisbezoek dat de Heere aan Zijn ambtsdragers heeft toebetrouwd, is een van de middelen waarvan Christus Zich bedient om het welzijn van Zijn gemeente te bevorderen. Het is een van de middelen waardoor de Heere Zijn gemeente wil verzorgen. Huisbezoek heeft het geestelijk welzijn van de gehele gemeente op het oog, maar richt zich vooral op de geestelijke welstand van ieder lid persoonlijk. Het welzijn van de gemeente is immers afhankelijk van het welzijn van ieder lid afzonderlijk. Het gehele lichaam kan alleen goed zijn als ieder lid van het lichaam in een goede staat verkeert. Het persoonlijke huisbezoek aan de leden van de gemeente en aan hen die geen lid zijn, maar met de gemeente meeleven, behoort dus tot het bouwen aan het geheel van de gemeente. Als we dit tot ons laten doordringen, en dat is nodig,

12 zeker in onze tijd, dan is het een zonde ten opzichte van de Heere en zijn gemeente om ons aan het huisbezoek te onttrekken. Je hoort het helaas weleens onder gemeenteleden: ‘Nou, voor mij hoeft het niet’, of: ‘Ik zie er het nut niet van in.’ Of: ‘Die ambtsdrager wil ik wel, maar die andere wil ik niet.’ Het individualisme en de hoogmoed gaat ook de kerkmens van de 21e eeuw niet voorbij. Laten we bedenken dat het een groot voorrecht is om bij de christelijke gemeente te mogen horen, maar dat geeft ook een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de Heere en van elkaar. Huisbezoek staat in het teken van het hart, van de ziel. Daarom is het van grote betekenis dat zowel de ambtsdragers als gemeenteleden zich daarvoor openstellen. We lezen in Efeze 4 dat de Heere heeft gegeven herders en leraars ‘tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus. Uit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijnmaat, den wasdomdes lichaams bekomt, tot zijn zelfs opbouwing in de liefde’ (vers 11-12, 16). We lezen in 1 Korinthe 12:12: ‘Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook

13 Christus.’ En in vers 14 lezen we: ‘Want ook het lichaam is niet één lid, maar vele leden.’ We hebben allen de roeping om het geestelijk welzijn van de gehele gemeente te dienen. Huisbezoek is een gezegend middel daarvoor. IN HET OUDE TESTAMENT Is er een bijbelse fundering voor het huisbezoek? Of is het puur een traditie, dat dit zo onder ons plaatsvindt? De Heere heeft Zelf het eerste huisbezoek gedaan. In het paradijs heeft God met Adam en Eva gesproken. Ook na de val. Toen zocht Hij de eerste mensen op en riep Hij hen: ‘Waar zijt gij?’ (Genesis 3:9). Hij deed navraag naar Zijn Woord, naar wat zij met Zijn gebod gedaan hadden. Het Oude Testament kent een bijzondere verzorging van zielen. Allereerst blijkt dat uit de Namen die God draagt, waarmee Hij uitdrukking geeft aan de verhouding waarin Hij staat tot Zijn volk. Hij wordt genoemd een Heiland (Jesaja 43:11), of Hij Die verlost. Verder heet Hij Heelmeester of Hij Die geneest (Exodus 15:26). Het schoonste wordt echter de zorg van God voor Zijn volk, die weergegeven wordt door de Naam ‘Herder’ (Psalm 23:1, Ezechiël 34:12). God Zelf is de Opperherder, Die Zijn kudde weidt met tere, liefdevolle zorg. Hij houdt over Zijn kudde, over Israël, trouw de wacht. En voor elk schaap van de kudde afzonderlijk zorgt Hij in liefde.

14 ROEPING VAN DE PRIESTERS In het Oude Testament blijkt dat allereerst de huisvader een heilige roeping had te vervullen. Hij moest de kennis van het Goddelijke gebod zijn kinderen inprenten, opdat het nageslacht niet zou wijken van de paden des Heeren, maar ook dat zij hun hoop op God zouden stellen, zie Psalm 78. Daarnaast had de Heere een bijzondere taak toevertrouwd aan de priesters. Zij moesten niet alleen verzoening doen voor de zonden van het volk en voor de enkele Israëliet, zij moesten niet alleen waken voor de reinheid van elke Israëliet, maar het was ook hun taak om het volk te onderwijzen in de wet van de Heere. De profeten in Gods Woord, de trouwe wachters in Israël, wijzen er herhaaldelijk op dat een van de grote oorzaken van het diepe verval ligt in de nalatigheid van de priesters. Die verzuimden hun roeping te volbrengen met betrekking tot de geestelijke verzorging van het volk dat aan hun zorgen was toevertrouwd. Ook de profeten zelf moesten op deze wijze arbeiden onder het volk. Denk aan de roeping van de profeet Ezechiël: ‘Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen’ (Ezechiël 3:17). Bij Ezechiël zien we vervolgens ook hoe het volk Israël wordt vergeleken met een schaapskudde. God is de

15 Herder die Zijn volk hoedt en weidt. Ook de leiders van Israël worden met herders vergeleken, maar zij zijn geen goede herders voor het volk. In hoofdstuk 34 schrijft de profeet hoe deze herders zichzelf weiden en de kudde verwaarlozen. Zij zijn slechts uit op eigen voordeel, zonder bewogen te zijn met de noden van het volk. De kudde raakt dan ook verstrooid en de schapen dwalen op alle bergen. Ze worden een prooi van roofdieren. Over deze slechte herders komt Gods oordeel. Hij zal hun herderschap doen ophouden. De enige Herder wordt beloofd, Die Zijn schapen Zelf zal opzoeken en vergaderen. Hij zal ze weiden en legeren (vers 15). En dan lezen we zo mooi van het echte herderlijke werk: ‘Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken’ (vers 16a). IN HET NIEUWE TESTAMENT In het Nieuwe Testament wordt de herderlijke zorg uit het Oude Testament nog uitgebreider behandeld. In de eerste plaats betreft het de arbeid van Christus Zelf. Hij treedt op als Herder bij uitnemendheid. Hij is het Die Zijn leven stelt voor de schapen en hen bij name roept. In verschillende gelijkenissen spreekt de Heere over de waarde van één enkele ziel. Denk aan de gelijkenissen van de verloren zoon, van het verloren schaap, van de verloren penning, enzovoort. Van alle

16 drie geldt dit woord: ‘Er zal alzo blijdschap zijn in den hemel over één zondaar die zich bekeert...’ (Lukas 15:7). Christus richtte Zich niet alleen tot de schare met de verkondiging van het Evangelie, maar Hij sprak ook met de enkeling. Zo onderwees Hij Nicodémus in de nacht (Johannes 3:1-21). Ook liet Hij Zich in met de Samaritaanse vrouw (Johannes 4:1-30). Hij sprak met de zondares in het huis van Simon (Lukas 7:36-50). Christus spijzigde niet alleen de vijfduizend, maar ook verheerlijkte Hij Zijn wondermacht aan het dochtertje van Jaïrus, aan de jongeling te Naïn, de zoon van de hoveling, de knecht van de hoofdman, de kranke te Bethesda, de blindgeborene, de Kananese vrouw en zovelen meer. Aandacht had Hij voor de enkeling, naar het lichaam en naar de ziel. Als Christus in Lukas 10 Zijn discipelen of apostelen uitzendt, dan beveelt Hij ze niet alleen om aan al de volken het Evangelie te prediken, maar ook wat Hij met name tot Simon Bar-Jona zei, om Zijn lammeren te weiden, Zijn schapen te hoeden en Zijn schapen te weiden (Johannes 21:15-17). Zijn discipelen hebben het verstaan, dat dit mede hun taak was. We lezen slechts wat er verhaald wordt van Filippus en de kamerling in Handelingen 8, van Petrus en Cornelius in Handelingen 10 en van Paulus en Lydia in Handelingen 16. Met name Paulus zegt van zijn arbeid in Efeze dat hij ‘niets achtergehouden heeft van hetgeen nuttig was (...) in het

17 openbaar en bij de huizen’ (Handelingen 20:20). In navolging van de apostelen is het ook de taak van de ambtsdragers omniet alleen in het algemeen, maar ook inhet bijzonder de gemeente enhaar leden te verzorgen. Dat blijkt uit de namen die hun gegevenworden, alsook de omschrijving van de plichten aan hun ambt verbonden. Bij het reeds genoemde afscheid van de ouderlingen van Efeze wekt Paulus ze op: ‘Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed’ (Handelingen 20:28). En in Hebreeën 13 wordt van de voorgangers gezegd: ‘Want zij waken voor uw zielen’ (vers 17). In 1 Thessalonicenzen 5 schrijft Paulus: ‘En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen’ (vers 14). De apostelen hadden dus niet alleen oog voor de publieke, maar ook voor de persoonlijke verzorging van de gelovigen.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==